zaterdag 15 augustus 2015

Een tedere schrijver op de pechstrook van het leven


‘En als we dood zijn / groeit er gras op onzen buik / gras op onzen buik.’ Hij droeg een hoed maar schreef over kleine mensen en over de dingen die voorbijgaan. Met Eriek Verpale stierf maandag een tedere en lieve man, maar ook een auteur die totaal ten onrechte in de vergetelheid sukkelde.

Op de boekvoorstelling van Ik was nog nooit in Zelzate geweest
Onze eerste ontmoeting dateert van 2008. Ik zwoegde aan mijn labyrintisch relaas van socialistische burgemeesters, bezettingen en fabrieksstakingen, gipsbergen en slibstorten, mémékes die weigeren gemeentetaks te betalen en de opkomst van de nieuwlichters van de PVDA, bref aan wat Ik was nog nooit in Zelzate geweest zou worden, en wilde hem daar dolgraag een rol in geven. Tenslotte ging het boek over zijn geboortedorp.

We hadden afgesproken in café Napoleon, op wandelafstand van de Zelzaatse Grote Markt, die eigenlijk een Lange Markt is. Het was een februariwoensdagochtend, het miezerde, mijn bus had door een accident in Wachtebeke een uur vertraging, en ik moest dringend naar de WC. Maar bovenal was ik onmiskenbaar nerveus: ik hou niet zo van ontmoetingen met schrijvers die ik graag lees. Op papier zijn ze doorgaans beter.

Eriek Verpale, in Zelzate gewoon Eric met korte i en c, was anders. We rookten een sigaret en hij vertelde over de liefjes die hij in de loop van de jaren had ontvangen op zijn appartementje naast de dokters van Geneeskunde voor het Volk, waar mijn boek deels over ging: de altijd blootsvoets lopende Boes, de broodmagere Kookske, de ‘pijnlijk mooie’ Lotte en Anniekske Boetiekske. ‘Anniekske Boetiekske’, grijnsde hij, ‘was het mooiste meisje van Zelzate.’

Toen ik hem twee interviews later vertelde over mijn initiële nervositeit keek hij nauwelijks verrast: hij was evenmin een sociaal beest. Dat ik er in één adem aan toevoegde dat mijn ongemak vergroot werd omdat ik me op ‘zijn terrein’ begaf, deed hem dan weer lachen. Alsof hij ervan droomde de geschiedenis in te gaan als de chroniqueur van Zelzate! Eriek Verpale speelde in een andere competitie dan veel van zijn collega-literatoren: het circus van ego’s en agenda’s was hem vreemd.

Nette armoede

De auteur met de hoed werd in 1952 uit een werkmansbroek geschud. Vader  was vrachtwagenchauffeur bij een bierbrouwerij – vandaar de vele ‘werkbezoeken’ aan staminees, ook na zijn uren. Moeder moest zich als kuisvrouw ‘het vel van de knieën dweilen’ op het kasteel van de rijke familie Swann. ‘Nette armoede’ voor de enen, protserige rijkdom voor de anderen: al op jonge leeftijd wist hij hoe de samenleving in elkaar zat.

Dat maakte hem geen schrijver die de mensen een geweten schopte, daarvoor was hij te veel scribent van zijn ziel, te veel verslaggever van zijn queeste naar het Ultieme Meisje. Maar het was duidelijk voor wie zijn hart klopte. De jonge Arnon Grunberg, die hem in 1993 voor de Nederlandse krant NRC kwam interviewen, vertrouwde  hij toe papieren monumenten te willen oprichten voor ‘de mislukkelingen, de losers, de gekwetsten en de verminkten’.

En hij koos niet alleen kant in zijn boeken. Toen de Orde van Geneesheren in 1998 ‘zijn’ PVDA-dokters wilde schorsen trok hij mee naar de rechtbank. ‘Profiteer maar van de zieken, vul uw zakken maar via de farma-industrie’, blafte hij tijdens een indrukwekkende rede die veel van een J’accuse had. ‘Maar zolang ik leef zal ik in woord en geschrift uw houding aanklagen en zal ik blijven ijveren voor het principe van gratis geneeskunde voor het volk.’

Moeder Zulma, wijk De Katte en de usine de merde

Eriek Verpale had naar eigen zeggen geen fantasie. En dus schreef hij verhalen neer waar hij niet lang naar moest zoeken, histories die gewoon voor het oprapen liggen, zoals een verloren want op straat. Over zijn tragische liefdes, uiteraard. Maar ook over het café van Moeder Zulma, over wijk De Katte, zijn werk bij de usine de merde aka het Teerkot. Of over de Jiddische literatuur die hij als zijn broekzak kende, want hij groeide op bij zijn Joodse grootmoeder.

Met Alles in het klein, Olivetti 82, en Katse nachten raakte hij in de jaren negentig bekend bij een breed publiek. Kenmerkend was zijn volkse stijl, vaak vol schuine grappen die de grootste tristesse opvrolijkten. ‘Mijn lief die is van Ronse / en ik, die ben van Gent / Ik pak heur bij heur sponse / en zij pakt mijnen end’, noteert hij ergens in Olivetti 82. Of in Grasland: ‘En mijn lief, dat is geen sluure / want ze heeft hem liever in heur gat / dan in heur uure.’

Na de eeuwwisseling werd het erg stil rond Eriek Verpale. Er verschenen geen boeken meer van zijn hand, al deerde hem dat niet. Nog voor zijn eerste successen liet hij optekenen géén ‘literator’ te zijn en van publiceren en uitgeven zijn bekomst te hebben. ‘Ik wil gewoon schrijven, en laat het dan desnoods brieven zijn die alleen door jullie worden gelezen’, staat al in Alles in het klein

‘Godverdoemme! Godmiljaar!’

Een paar jaar geleden zag ik hem voor het laatst. Het Klara-programma Babel had ons gevraagd voor een reportage in Zelzate, naar aanleiding van een theaterstuk van het KIP. Verpale maakt een verwarde indruk. In een café legde hij een pistool op tafel, ‘want ge weet nooit tegenwoordig in Klein Rusland’. Hij kloeg over de toegenomen onveiligheid. ‘Klein-Rusland en de Katte, die twee samen, dat noem ik Klein-Sicilië. Dat komt door de clangeest. Er heerst hier een sterke clangeest. Ik zeg niet: maffia. Maar clangeest.’

Toen we tweeënhalf uur later terug aan zijn auto kwamen vond hij z'n sleutels niet meer. Tien minuten alle zakken aftasten. ‘Godverdoemme! Godmiljaar!’ Hij was ervan overtuigd dat de schoffies van de wijk hem een loer hadden gedraaid. Met z'n drieën kamden we alle bosjes van de buurt uit. Maar zijn sleutels zaten uiteindelijk waar ze al die tijd gezeten hadden: op z'n deur. Hij vond het zelf niet erg.

Zo was Erik Verpale. We zullen hem missen.

Dit stuk verscheen in Recto:Verso.

Geen opmerkingen: